Ik vertrouw mijn broeders, zij zijn één met mij.

1. Vertrouwen in je broeders is essentieel voor het funderen en stutten van je geloof in jouw vermogen om twijfel en gebrek aan onwankelbaar zelfvertrouwen te boven te komen. Wanneer je een broeder aanvalt, verklaar je dat hij beperkt wordt door wat jij in hem hebt gezien. Je ziet niet aan zijn fouten voorbij. Ze worden eerder vergroot en daardoor tot een belemmering voor jouw gewaarzijn van het Zelf dat voorbij je eigen vergissingen ligt, en voorbij zowel zijn als jouw ogenschijnlijke zonden.

2. Waarneming heeft een focus. Dat geeft consistentie aan wat je ziet. Verander slechts deze focus en wat je ziet verandert dienovereenkomstig. Je visie zal nu verschuiven om steun te geven aan de intentie die in de plaats is gekomen van degene die je eerder koesterde. Haal jouw focus op je broeders zonden weg en je beleeft de vrede die voortvloeit uit het geloof in zondeloosheid. Dit geloof ontleent zijn enige zekere ondersteuning aan datgene wat jij in anderen achter hun zonden ziet. Want hun vergissingen zijn, als jij je erop focust, getuigen van zonden in jou. En je zult hun aanblik niet overstijgen en de zondeloosheid zien die erachter ligt.

3. Daarom laten we bij het oefenen vandaag eerst al zulk onbeduidend gefocus plaatsmaken voor onze grote behoefte om onze zondeloosheid zichtbaar te laten worden. We laten onze denkgeest weten dat het dit en dit alleen is wat we zoeken, voor even maar. We bekommeren ons niet om onze toekomstige doelen. En wat we een moment eerder zagen is in deze tijdsspanne, waarin we ons oefenen in het veranderen van onze intentie, voor ons van geen belang. We zoeken naar onschuld en niets anders. We zoeken ernaar zonder dat ons iets anders bezighoudt dan het nu.

4. Je verstriktheid in je vroegere en toekomstige doelen is een ernstige bedreiging voor je welslagen geweest. Je werd geheel in beslag genomen door hoe extreem de doelen die deze cursus voorstaat, verschillen van die welke jij er vroeger opna gehouden hebt. En je bent ook ontmoedigd door de deprimerende en beperkende gedachte dat, zelfs al zou je slagen, je onvermijdelijk de weg weer kwijt zult raken.

5. Hoe zou dit van belang kunnen zijn? Want het verleden is voorbij, de toekomst niets dan inbeelding. Deze bekommernissen zijn slechts een verdediging tegen een verandering nú van de focus in je waarneming. Niets meer. We leggen deze zinloze beperkingen een tijdje opzij. We kijken niet naar vroegere overtuigingen, en we worden nu niet in beslag genomen door wat we zúllen gaan geloven. We beginnen de oefentijd met maar één intentie: kijken naar de zondeloosheid vanbinnen.

6. We begrijpen dat we dit doel kwijt zijn als enige vorm van woede onze weg verspert. En moeten we aan de zonden van een broeder denken, dan zal onze vernauwde focus ons zicht beperken en onze blik op onze eigen vergissingen richten, die we zullen opblazen en onze ‘zonden’ zullen noemen. Dus, mochten zulke belemmeringen zich voordoen, dan zullen we daar enige tijd, zonder aandacht voor verleden of toekomst, bovenuit stijgen met de instructie aan onze denkgeest om zijn focus te veranderen, terwijl we zeggen:

Dit is niet wat ik wil zien.
Ik vertrouw mijn broeders, zij zijn één met mij.

7. En we zullen deze gedachte ook benutten om de hele dag door veilig te zijn. We zoeken niet naar doelen op lange termijn. Telkens wanneer een hindernis de visie van onze zondeloosheid lijkt te belemmeren, zoeken we slechts naar een moment van onderbreking van de ellende die onze focus op zonde ons brengt en, als die niet gecorrigeerd wordt, zal blijven geven.

8. Ook vragen we niet om fantasieën. Want wat we proberen te zien is er werkelijk. En waar we onze focus nu voorbij vergissingen richten, zullen we een volkomen zondeloze wereld zien. Wanneer dit alles is wat we verlangen te zien, wanneer dit alles is wat we zoeken in de naam van werkelijke waarneming, dan zijn de ogen van Christus onvermijdelijk de onze. En de Liefde die Hij voor ons voelt, zal eveneens de onze zijn. Dit zal het enige worden dat we in de wereld en onszelf weerspiegeld zien.

9. De wereld die eens onze zonden verkondigde, wordt het bewijs dat we zondeloos zijn. En onze liefde voor ieder die we zien getuigt dat wij ons het heilige Zelf herinneren dat geen zonde kent en zich nooit iets zou kunnen indenken dat niet Zijn zondeloosheid deelt. Deze herinnering zoeken we wanneer we onze aandacht vandaag op onze oefening richten. We kijken noch vooruit, noch achterom. We kijken recht in het heden. En we schenken ons vertrouwen aan de ervaring waar we nu om vragen. Onze zondeloosheid is slechts de Wil van God. Dit ogenblik is ons willen één met het Zijne.